Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB4882

Datum uitspraak2007-09-11
Datum gepubliceerd2007-10-05
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
ZaaknummersC0501282
Statusgepubliceerd


Indicatie

In haar toelichting op grief II heeft SLN nog naar voren gebracht dat, ook indien de handtekening niet van [persoon 2] afkomstig is, [geïntimeerde] aan de leaseovereenkomst is gebonden aangezien uit de passage in de Publicatiecijfers een expliciete bekrachtiging van de overeenkomst blijkt. Dit argument gaat niet op. Bij bekrachtiging van een rechtshandeling gaat het om de reparatie van een gebrek waardoor een aanvankelijk niet rechtsgeldige overeenkomst alsnog rechtsgeldig wordt. Dat is hier niet aan de orde. Het gaat in dit geval om de situatie dat géén overeenkomst tot stand is gekomen, dus ook geen overeenkomst die door middel van bekrachtiging alsnog rechtsgeldigheid kan verkrijgen en daardoor tot gebondenheid van [geïntimeerde] leidt.


Uitspraak

typ. JD rolnr. C0501282/RO ARREST VAN HET GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH, sector civiel recht, vierde kamer, van 11 september 2007, gewezen in de zaak van: de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid SAAB LEASE NEDERLAND BV, gevestigd te Vianen, appellante bij exploot van dagvaarding van 19 augustus 2005, procureur: mr. Ph.C.M. van der Ven, tegen: de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [GEÏNTIMEERDE], gevestigd te [plaats], gemeente [naam], geïntimeerde bij gemeld exploot, procureur: mr. J.A.Th.M. van Zinnicq Bergmann, op het hoger beroep van de door de rechtbank Roermond gewezen vonnissen van 27 augustus 2003, 19 mei 2004 en 1 juni 2005 tussen appellante - SLN - als eiseres en geïntimeerde - [geïntimeerde] - als gedaagde. 1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 53529/HA ZA 03-8) Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormelde vonnissen en naar het daaraan voorafgaande tussenvonnis van 5 maart 2003. 2. Het geding in hoger beroep 2.1 SLN is van de vonnissen van 27 augustus 2003, 19 mei 2004 en 1 juni 2005 tijdig in hoger beroep gekomen. Bij memorie van grieven heeft SLN onder overlegging van twee producties vier grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en, kort gezegd, tot veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van € 12.026,72 met rente en (buitengerechtelijke) kosten. 2.2 Bij memorie van antwoord heeft [geïntimeerde] de grieven bestreden en geconcludeerd tot bekrachtiging van het eindvonnis van 1 juni 2005, met veroordeling van SLN in de proceskosten, uitvoerbaar bij voorraad. 2.3 Partijen hebben daarna de gedingstukken overgelegd en uitspraak gevraagd. 3. De gronden van het hoger beroep Voor de exacte inhoud van de grieven verwijst het hof naar de memorie van grieven. 4. De beoordeling 4.1 Geen grieven zijn gericht tegen de tussenvonnissen van 27 augustus 2003 en 19 mei 2004, zodat SLN in haar beroep tegen deze vonnissen niet-ontvankelijk zal worden verklaard. 4.2 Het gaat in deze zaak, kort samengevat, om het volgende. a) SLN is een onderneming die zich bezighoudt met de lease van auto's van het merk Saab. b) [geïntimeerde] is enig bestuurder van Internationaal Transport- & Expeditiebedrijf Sitrans BV (verder: Sitrans). Tot 24 september 2002 was dat [persoon 1]. Directeur van [geïntimeerde] is [persoon 2]. c) Op 28 december 2001 is tussen SLN enerzijds en (in ieder geval) Sitrans een operationele leaseovereenkomst gesloten ingaande 5 januari 2002 en eindigend op 4 januari 2006. De overeenkomst is ten name van Sitrans en/of '[geïntimeerde]' gesteld en bevat aan de zijde van de leasenemer twee namen, [persoon 1] en [persoon 2], met daarbij handtekeningen. d) Deze overeenkomst betrof een auto die was bestemd voor [persoon 1]. Na het vertrek van [persoon 1] bij Sitrans heeft SLN de Saab ingenomen en op 11 november 2002 een eindafrekening in verband met tussentijdse beëindiging van de overeenkomst gezonden. Deze rekening is niet betaald. 4.3 In deze procedure stelt SLN dat naast Sitrans ook [geïntimeerde] aansprakelijk is voor de nakoming van de verplichtingen uit de leaseovereenkomst. Op grond van de volgens haar toepasselijke algemene voorwaarden vordert SLN betaling van het thans openstaande bedrag van € 12.026,72 met rente en (buitengerechtelijke) kosten. 4.4 [geïntimeerde] stelt zich op het standpunt dat zij geen partij is bij de leaseovereenkomst en dat de daarop voorkomende handtekening bij de naam van haar directeur, [persoon 2], niet door deze is geplaatst. Daarnaast betwist [geïntimeerde] verschillende onderdelen van de vordering en de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden van SLN. 4.5 Bij tussenvonnis van 5 maart 2003 heeft de rechtbank een comparitie van partijen bepaald. Deze heeft op 14 juli 2003 plaatsgevonden. Vervolgens heeft de rechtbank bij tussenvonnis van 27 augustus 2003 mevrouw R. Ter Kuile-Haller tot deskundige benoemd ter beantwoording van de vraag of de handtekening die op de overeenkomst van 28 december 2001 voorkomt onder de naam [persoon 2], door deze is geplaatst. In haar rapport van 7 januari 2004 heeft de deskundige geconcludeerd dat niet met enige graad van waarschijnlijkheid kan worden uitgemaakt of de betwiste handtekening al dan niet door [persoon 2] is geplaatst. 4.6 Bij tussenvonnis van 19 mei 2004 heeft de rechtbank SLN toegelaten te bewijzen feiten en omstandigheden, waaruit volgt dat de handtekening onder de overeenkomst van 28 december 2001 door [persoon 2] is geplaatst. SLN heeft [persoon 1] als getuige doen horen, die overeenkomstig de bewijsopdracht heeft verklaard. [geïntimeerde] heeft in contra-enquête [persoon 2] doen horen, die het tegendeel heeft verklaard. Bij eindvonnis van 1 juni 2005 heeft de rechtbank geoordeeld dat SLN niet in het bewijs is geslaagd; de vordering van SLN is daarop afgewezen. 4.7 Bij gelegenheid van de comparitie van partijen heeft SLN gewezen op de Publicatiecijfers over 2001 van [geïntimeerde], waarin onder meer het volgende voorkomt: "[geïntimeerde] heeft samen met en ten behoeve van Internationaal Transport- en Expeditiebedrijf Sitrans B.V. een operationele leaseovereenkomst afgesloten. Dit betekent dat beide vennootschappen ieder hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de nakoming van de verplichtingen die voortvloeien uit deze lease-overeenkomst." 4.8 [geïntimeerde] heeft ter comparitie van haar kant gewezen op een verklaring van haar accountant van 11 juli 2003 over deze zinsnede, die inhoudt: "Wij hebben deze passage opgenomen aan de hand van de stukken uit het dossier. Wij zijn ervan uitgegaan dat het contract rechtmatig was. Nu begrijpen wij dat de handtekening mogelijk niet juist is. In geval van onjuistheid van de handtekening is de hiervoor genoemde passage uit de publicatiecijfers 2001 van [geïntimeerde] ten onrechte opgenomen." 4.9 Met haar grieven komt SNL op tegen het eindvonnis van 1 juni 2005 en met name tegen de waardering van het door haar geleverde bewijs. Zij wijst in dit verband op de producties die door haar in het geding zijn gebracht, waaronder de leaseovereenkomst van 28 december 2001 en een schriftelijke verklaring van [persoon 1] van 5 juli 2003 waarin deze verklaart dat [persoon 2] de overeenkomst heeft getekend, op de Publicatiecijfers van [geïntimeerde] en op de getuigenverklaring van [persoon 1]. Hiermee acht SLN het bewijs geleverd dat de betwiste handtekening van [persoon 2] afkomstig is en dat [geïntimeerde] dus rechtsgeldig vertegenwoordigd was ten tijde van het sluiten van de overeenkomst. Uit de passage in de Publicatiecijfers blijkt volgens SLN ook van een expliciete bekrachtiging van de overeenkomst, ook indien de handtekening niet van [persoon 2] afkomstig is. 4.10 Het hof stelt vast dat geen grieven zijn gericht tegen het oordeel van de rechtbank in het tussenvonnis van 27 augustus 2003 dat het geschil zich toespitst op de vraag of de betwiste handtekening van [persoon 2] afkomstig is, en/of tegen de bewijslastverdeling en de inhoud van de bewijsopdracht aan SLN in het tussenvonnis van 19 mei 2004. Een en ander strekt ook het hof tot uitgangspunt. 4.11 Anders dan SLN is het hof van oordeel dat het gevraagde bewijs niet is geleverd. Het hof neemt hierbij allereerst in aanmerking de conclusie van de deskundige, die door geen van beide partijen is aangevochten. Het gegeven dat door haar niet met enige graad van waarschijnlijkheid kan worden uitgemaakt of de betwiste handtekening al dan niet door [persoon 2] is geplaatst, strekt ten nadele van SLN op wie immers de bewijslast rust van de stelling dat het de handtekening van [persoon 2] is. 4.12 De producties waar SLN zich op beroept dragen op zich niet bij tot het bewijs. De overeenkomst is nu juist in geschil en de schriftelijke verklaring van [persoon 1] is gevolgd door zijn getuigenverklaring en heeft daarnaast geen zelfstandige betekenis. De passage in de Publicatiecijfers over 2001 houdt een bevestiging in van de overeenkomst indien deze inderdaad mede door [geïntimeerde] is gesloten, maar is nietszeggend indien dat niet het geval blijkt te zijn. Dat laatste is in feite ook de strekking van de verklaring van de accountant daarover. Dat de overeenkomst door de accountant is aangetroffen en zonder voorbehoud in de stukken is vermeld, kan een (sterke) aanwijzing zijn dat sprake is van een dergelijke overeenkomst, maar houdt geen zelfstandig bewijs in van het plaatsen van de handtekening door [persoon 2]. Dat laatste nu is hier aan de orde. 4.13 Met betrekking tot het plaatsen van de handtekening zelf is er alleen de getuigenverklaring van [persoon 1]. Deze getuige is stellig in zijn verklaring dat [persoon 2] en hijzelf gezamenlijk hun handtekeningen onder de leaseovereenkomst van 28 december 2001 hebben gezet. Daartegenover staat de getuigenverklaring van [persoon 2] die even stellig verklaart dat hij het stuk niet heeft ondertekend. SLN stelt zich op het standpunt dat aan de verklaring van getuige [persoon 1] meer waarde toegekend dient te worden dan aan die van getuige [persoon 2], omdat volgens haar [persoon 1] beschouwd kan worden als een onafhankelijke derde, terwijl [persoon 2] partijgetuige is en rechtstreeks belang heeft bij de uitkomst van de procedure. Volgens SLN mag de getuigenverklaring van [persoon 2] slechts dienen als aanvullend bewijs en niet als enig bewijs. 4.14 Met dit laatste ziet SLN over het hoofd dat de bewijslast op haar rust en niet op [geïntimeerde], zodat de beperking van de bewijskracht van artikel 164 lid 2 Rv alleen voor eventuele partijgetuigen aan de zijde van SLN geldt en niet voor partijgetuigen aan de zijde van [geïntimeerde]. Bovendien miskent SLN dat het aan [geïntimeerde] is om tegenbewijs te leveren tegen het bewijs dat door SLN wordt geleverd; het gaat er niet om of [geïntimeerde] haar standpunt bewijst maar of zij het bewijs ontkracht dat door SLN is geleverd. 4.15 Voor beide getuigen geldt dat zij belang hebben bij de uitkomst van - in ieder geval - de kwestie van de handtekening. Wanneer SLN er niet in slaagt te bewijzen dat [persoon 2] de aan hem toegeschreven handtekening heeft geplaatst, kan dat vragen doen rijzen naar de rol van [persoon 1] in dit geheel. In zoverre is het niet ondenkbaar dat aan deze getuige, hoewel niet meer betrokken bij partijen, toch een zeker belang kan worden toegeschreven. Het gaat naar het oordeel van het hof in ieder geval te ver om hem als een geheel onafhankelijke derde aan te merken. Van [persoon 2] is verder duidelijk dat hij als bestuurder van [geïntimeerde] belang heeft bij de uitkomst van de procedure. Aan de positie van de getuigen kan bij deze stand van zaken geen doorslaggevende betekenis worden toegekend bij de beoordeling van hun verklaringen. Naar het oordeel van het hof kan verder uit de overige inhoud van de afgelegde verklaringen of uit hetgeen door partijen aan omstandigheden naar voren is gebracht niet worden afgeleid dat de ene getuigenverklaring geloofwaardiger is dan de andere. 4.16 Aangezien (1) de verklaring van getuige [persoon 2] opweegt tegen die van getuige [persoon 1], om de redenen die hiervoor zijn uiteengezet, (2) er met betrekking tot het plaatsen van de handtekening zelf geen aanvullend bewijs voorhanden is en (3) het deskundigenbericht van mevrouw Ter Kuile-Haller geen ondersteuning biedt voor de stelling van SLN, is de conclusie dat SLN er niet in is geslaagd het gevraagde bewijs te leveren. Het hof komt hiermee tot hetzelfde oordeel als de rechtbank met betrekking tot de bewijswaardering. 4.17 Nu niet is bewezen dat [persoon 2] de bewuste handtekening heeft geplaatst, is aan de stelling van SLN dat [geïntimeerde] partij is bij de leaseovereenkomst die grond ontvallen. Ook los van de kwestie van de handtekening heeft SLN ter onderbouwing van haar stelling gewezen op de passage in de Publicatiecijfers over 2001. Deze passage in de Publicatiecijfers over 2001 behelst evenwel niet een wilsuiting van [geïntimeerde] tegenover SLN die tot het totstandkomen van een overeenkomst kan leiden. Door SLN is ook voor het overige niets gesteld over enige handeling van de kant van [geïntimeerde] waaruit kan worden afgeleid dat deze (anders dan door het ondertekenen van de leaseovereenkomst op 28 december 2001) partij is geworden bij deze overeenkomst. 4.18 In haar toelichting op grief II heeft SLN nog naar voren gebracht dat, ook indien de handtekening niet van [persoon 2] afkomstig is, [geïntimeerde] aan de leaseovereenkomst is gebonden aangezien uit de passage in de Publicatiecijfers een expliciete bekrachtiging van de overeenkomst blijkt. Dit argument gaat niet op. Bij bekrachtiging van een rechtshandeling gaat het om de reparatie van een gebrek waardoor een aanvankelijk niet rechtsgeldige overeenkomst alsnog rechtsgeldig wordt. Dat is hier niet aan de orde. Het gaat in dit geval om de situatie dat géén overeenkomst tot stand is gekomen, dus ook geen overeenkomst die door middel van bekrachtiging alsnog rechtsgeldigheid kan verkrijgen en daardoor tot gebondenheid van [geïntimeerde] leidt. 4.19 Een en ander leidt tot de slotsom dat de grieven van SLN worden verworpen. Het eindvonnis van 1 juni 2005 wordt bekrachtigd met veroordeling van SLN in de kosten van het hoger beroep. 5. De uitspraak Het hof: verklaart SLN niet-ontvankelijk in haar beroep tegen de tussenvonnissen van 27 augustus 2003 en 19 mei 2004; bekrachtigt het eindvonnis van 1 juni 2005; veroordeelt SLN in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 392,= aan verschotten en op € 894,= aan salaris procureur; verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad. Dit arrest is gewezen door mrs. Brandenburg, Meulenbroek en Hutten en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof op 11 september 2007.